Als inleiding vertel ik dan mijn wolsprookje over het kaboutertje Lana dat het altijd zo koud had.
Dus, voor al jullie kinderen en een beetje voor jullie: we gaan weer voorlezen!
EEN WOLLIG SPROOKJE
Er was eens een klein kaboutermeisje en ze heette Lana.
Lana woonde in een boomstronk en als je het had kunnen zien had je het vast heel erg gezellig gevonden.
Ze had een tafeltje en een kast. Daar stonden de bordjes en de bekertjes. Ze had ook een bed en een nachtkastje in een hoek. Voor de ramen stonden allemaal potten met bloemen.
Lana was er heel gelukkig. Vaak kwamen er dieren bij haar eten, want koken kon Lana heel goed. En iedere zondag ging ze op bezoek bij haar vader en moeder, die in een bos verderop woonden.
Maar nu was het winter en het was verschrikkelijk koud. Buiten lag er sneeuw en de wind blies heel hard door de takken, alhoewel hij alle blaadjes al had losgeblazen.
Zo gaat dat met de wind, die houdt gewoon van blazen.
Binnen in Lana's huisje was het lekker warm als de kachel aan was en het houtvuur knetterde. Maar 's nachts deed Lana altijd de kachel uit.
Heel keurig van haar want dat is zuinig zijn met energie.
Het probleem was echter dat haar bedje een beetje koud was. Lana sliep al met haar sokken aan en een dikke pyjama en toch had ze het nog koud.
Daarom ging ze op een dag naar de hertjes en vroeg hoe zij toch warm bleven 's nachts.
"Wij rennen en springen gewoon veel, daar blijf je lekker warm bij. Moet je ook doen!", antwoordden de hertjes.
"Maar ik ben juist koud als ik moet slapen", sprak Lana treurig, "want dan is mijn kacheltje uit. En ik wil zuinig zijn met energie. Ik kan toch niet 's nachts rondjes rond mijn bedje gaan rennen? Nee, dat lukt niet".
Toen ging Lana maar naar meneer de vos om te vragen hoe hij 's nachts warm bleef.
"Nou", sprak de vos, "ik heb heel veel zachte haartjes in mijn vachtje en daar stop ik 's nachts gewoon mijn koude neus in en dat is heerlijk warm".
"Hmmm", dacht Lana, "daar heb ik ook niet veel aan, ik heb alleen zachte haartjes op mijn hoofd en daar kan ik toch mijn neus niet in stoppen".
Ze probeerde het nog even, voor alle zekerheid, maar het lukte echt niet.
"Och", zei de haas, "dat is toch niet moeilijk als je zo'n grote familie hebt als ik, we liggen gewoon met zijn tienen door elkaar en dat is altijd heel warm en knus. Ook al word ik wel eens wakker met in mijn neus een teen die niet van mij is".
"Da's ook geen hulp", zuchtte Lana, die enig kind was. "Mijn vader en moeder wonen een bos verderop en ik ben net zo blij dat ik nu op mezelf woon. Nee, ik moet het maar eens aan meneer de uil vragen".
Ze klopte verlegen op de deur van het huis van meneer de uil. Die zat zachtjes snurkend op zijn balkon-tak en schrok wakker van Lana's klopje.
"Ach meneer de uil, weet u misschien hoe ik 's nachts in een warm bedje kan slapen? Ik heb het altijd zo koud, weet u".
"Nou nou", antwoorde de uil, "dat is toch geen groot probleem! Wat jij nodig hebt is een wollen dekentje, die zijn zacht en warm en dan heb jij het nooit meer koud".
"Oh joepie! En waar kan ik zo'n wollen dekentje vinden, lieve meneer de uil?" vroeg Lana blij.
"Tja, dat is wel een beetje een probleem", zei de uil terwijl hij diep nadacht. "Misschien moet je eerst maar eens wat wol van het schaap vragen. Zij kan je dan vast wel vertellen hoe je daarvan een dekentje moet maken".
Vrolijk huppelde Lana door het bos, over de bevroren sloot, door het besneeuwde gras naar mevrouw schaap die rustig in het veld lag te dromen.
"Dag mevrouw schaap", sprak Lana beleefd.
Het schaap keek verbaasd naar Lana en glimlachte toen. Lana vertelde haar over haar koude bedje en over meneer de uil en of ze inderdaad wat wol wilde geven voor een dekentje.
Nou was het gelukkig een heel erg vriendelijk schaap en ze had net nog een zakje wol in haar kast liggen en die ging ze meteen voor Lana halen.
Lana was verschrikkelijk blij, de wol voelde al heel erg zacht en warm aan en bovendien rook het lekker. Maar het was nog geen dekentje, het waren losse plukken die je door je handen kon laten glijden.
"Kunt u me vertellen hoe ik van deze losse wol een warm dekentje kan maken, mevrouw schaap?" vroeg Lana.
"Ja hoor", antwoordde mevrouw schaap, "het is eigenlijk een geheim, maar omdat meneer de uil je gestuurd heeft en omdat je mij een aardig kaboutertje lijkt zal ik het je vertellen. Luister maar goed!"
Mevrouw schaap keek om zich heen of er geen diertjes waren die stiekem meeluisterden, boog zich toen naar Lana toe en fluisterde: "je moet eerst alle plukjes als dakpannetjes op elkaar leggen, in heel veel dunne laagjes. Dan maak je de wol nat met warm water met wat zeep erin en dan moet je wrijven.
Maar pas op, eerst heel erg zachtjes wrijven en pas als het een beetje steviger aanvoelt mag je harder wrijven. Geen haast hebben, dat gaat niet met wollen dekentjes!
En als je lang genoeg gewreven hebt krijg je een heel erg mooi, zacht en warm dekentje en dan zul je het nooit meer koud hebben!"
Lana was ontzettend blij met deze goede raad en ze ging meteen naar huis om water warm te maken en zeep te pakken. Die middag vilte zij haar eigen wollen dekentje en je raadt het vast al: het was zooo zacht en zooo warm dat Lana het 's nachts nooit meer koud had.