De creatieve avonturen van een Wolvrouw (meestal) en een Houtman (zo nu en dan)

.


vrijdag 18 maart 2016

Truienfabrieksels 2

Achter ons huis staat tegen een muur een vuurdoorn.
Een heel erg grote en wilde vuurdoorn, want één van de kenmerken van een vuurdoorn is dat hij kort gehouden moet worden en dat vergeten we nog wel eens.

Een grote en wilde vuurdoorn is echter een paradijs voor vogels. Zo hebben we ieder jaar wel een merel die er gaat nestelen (en als je een beetje gevaarlijk uit het slaapkamerraam gaat hangen kijk je recht de kraamkamer in).
Daarnaast is onze vuurdoorn een soort Italiaanse volksbuurt voor mussen. Er wonen er zeker vijftig bij elkaar en dat hangt de godganse dag een beetje uit die takken naar elkaar te schreeuwen en te schelden.
Oorverdovend.

Mussen zijn niet bijzonder, je vindt ze over de hele wereld, van Alaska tot aan India. In Dehli zijn ze misschien ietsje minder dik gekleed, maar het zijn overal diezelfde brutale straatvlegels.
Ik hou van mussen.
Ik kan me voorstellen dat er mensen zijn die van kolibries en roodkeelnachtegalen houden, heus. Maar geef mij maar een gezellige, dikke, ordinaire mus.

Dus toen ik een tweedehands warmgeel wollen vestje tegenkwam, moest er iets op.
Iets lente-achtigs, iets vogelachtigs.
Een mus.

Je hebt nodig: een viltnaald (medium), een sponsje en wat losse wol in de gewenste kleuren.
Prikken.
Als het naar je zin is kan je het nog even nawrijven, zo vilt het mooi in elkaar.

achterkant
Mijn mus.

En mocht jij nou net niet van mussen houden, dan prik je een narcis op je trui of vest. Of een paashaas, een lammetje of een kuiken.
Want het is eindelijk lente.

selfie met mus en stippenjurk

vrijdag 4 maart 2016

Truienfabrieksels 1

Het is hier in het Noorden nog altijd wat frisjes, de lente wil niet echt opschieten. Ook al kan ik met gepaste trots vertellen dat mijn moestuin klaar ligt, geschoond, bemest en voorlopig nog even bedekt, toch zit ik vooral binnen.
Daar ligt al een poosje een fantastisch, knalroze, wollen vestje, dat - geheel in traditie - te warm gewassen is en met de beste wil ter wereld niet meer om mijn lijf past.
Nu het eerste verdriet verwerkt is, zie ik hier een nieuwe kans voor schaar en naald.

Wat is namelijk het geval?
Van truien maak je makkelijk polswarmers en laten we eerlijk zijn, een mens kan nooit genoeg polswarmers hebben. Ik heb ze gevilt, gebreid (gekregen) en genaaid. In alle kleuren. Maar nog niet in knalroze.
Ik knip dus dapper de mouwen van het vestje af. En zoek er bijpassende kleuren haakkatoen bij uit.

Met de immer populaire festonsteek maak ik allereerst een basis voor het haakwerk. In de lussen van de festonsteek haak ik vervolgens om en om één en vervolgens twee stokjes (dit hangt natuurlijk af van hoe breed je festonsteek is, maar dat is gewoon even uitproberen).

Ik haak op één bepaald punt de lus van de festonsteek aan de overkant mee, zodat er een afgescheiden opening voor de duim komt. Gewoon in dezelfde toer.

De onderkant festoneer ik met groene katoen. Een soort grasveldje, eigenlijk. Daar horen dan natuurlijk bloemen bij. Voor de stengels gebruik ik de kettingsteek.
De eerste bloem (rijgsteek) ziet er zo uit:

Die haal ik toch weer uit, niet bloemig genoeg. De volgende bloemen worden kleiner en hier gebruik ik de stersteek.
Beter, veel beter.

Ik weef de draad twee keer om het kruispunt van de draden, zo hou ik de draden mooi bij elkaar en bovendien benadruk ik het bloemenhart hiermee.

 Dikke trui, polswarmers en sneeuwklokjes. Wie doet me wat...